After an unhealthy ride on the night bus we arrive in Arica, a fine pearl by the coast, and the most northern city of Chile. Our taxi driver can't find our hostel until Lobke asks him to return us to the bus terminal to find another taxi. The man's memory flourishes instantly and before we know it we end up at the doorstep of Sunny Day Hostel. Ross, a true kiwi, welcomes us and shows us to our room. After that he pushes us towards his private dining room to have breakfast with the other guests. This is by far the warmest welcome we ever had. We start talking to everybody immediately. Especially the couple from Germany who are travelling by motorbike poke my eyes out.
Ross recommends us a small beach only two kilometers from our hostel, so we take our bikes out. We find the perfect spot for baking our zebra white bodies in the sun. The local beach bar makes the best Cuba Libres and Pina Coladas, and serves hamburgers in the afternoon. Unfortunally a pack of teenage girls invade the beach. Bart has a hard time not to spill his drink.
In the evening we cook dinner in our hostel, although “cooking” is a bit farfetched. We slice and dice some fruits to a delicious cocktail to counter all our bad eating habits of the last few days. Our last day in Arica is also spend, you guessed it, at the beach with a cocktail. Just charging the batteries for a few days of hardship.
We prepare ourselves for our trip towards the Bolivian border with a good breakfast. Ross seems to know our route very well and makes a few predictions on what we will encounter. Luckily the way out of Arica ain’t that hard. The road starts with long flat parts and a fine asphalt to support our wheels. After 50 kilometers we climbed almost 900meters high. The view of the hills in front of us makes us decide to spend the night at a local farm.

Our second day is a day of hardship, where we concur 2000 altitude meters in fifty kilometers. Although you have to rethink those 2000 altitude meters, since the road tends to take a steep dip every few kilometers which bring you to a complete stop, only fifteen meters lower than where you eventually were. As Ross predicted we end up at Alexi and Andrea’s farm. These two genuine hippies went to live in the desert years ago, and started their star-gazing excursions and information on renewable energy. They saw mining traffic in the desert grow from one truck a week to five hundred trucks a day. So much for silence.
We reach Putre the day after that. A pretty little town. The only bad thing is that it’s located four kilometers of a steep downhill. The next morning we spend an hour pushing up our bikes and swapping curses. And then things get worse. The altitude climbs as a baboon up a tree, and we also get struck by traffic. We arrive at some road works that will continue all the way into Bolivia. What a great idea to pull up a highway through a National Reserve to benefit the mining traffic. We believe we’ll be the last bike travelers who get the chance to cross this road before the traffic gets insane. The road in front of us already turned into a heap of dust and sand. We’re doomed to play cat and mouse with the trucks, which create huge sand clouds when passing us. When these fine truckers start overtaking each other at blind curbs we have to save our mortal asses of the road. After twenty five kilometers and 800 altitude meters (we’re at 4300 meters now!) we call it a day. Breathing and any physical action require much energy, which we don’t seem to have. We pull up our tent at a CONAF refuge, and take a relaxing bath in a hot spring. The alpaca’s are just everywhere. At night the noise from the trucks and the mice that have discovered our bread supplies keep us awake. We have to cycle on without any much sleep. For the millionth time we run into a bunch of Jehovah’s witnesses. Now we learned how to choose the right God in Spanish!
Due to the altitude the temperature drops firmly. We drive along beautiful snow covered volcanoes. In the evening we seek shelter at another Guarda Parque refuge. We never met a less energetic person on our whole trip. (and we’ve seen The Office….twice!) The idiot starts nagging we don’t speak Spanish (duh?) and even refuses to help us light the woodstove. We solve it by walking around in our sleeping bags. When the not-so-friendly-person doesn’t show up in the morning we leave the money we owe him on the table….at least, the amount we find suitable for horse brutality instead of hospitality. The temperature is down to zero when we continue towards the Bolivian border. 
We drive along the shore of the beautiful Chungara lake with snow covered volcanoes everywhere. We already forgot we didn’t have breakfast and our hand and feet are freezing cold. This is why we’re biking! Alone on the road in this tremendous landscape, freezing cold and soaking up the morning sun, could we ask for more? When we reach a long line of trucks at the border we pass them within a few minutes. By the time our passports are stamped we found a ride to La Paz. What do they say about Bolivian busses? Ours is just in time, and in the early evening we’re relaxing in our hotel in the heart of the ants nest called La Paz.
Pour les flamands la même

Na een ongezellige nachtbus (lees: geen voetsteun en de steward van dienst was zowat het evenbeeld van een Mechelse cafévoetbalploegmongool) bereiken we Arica, parel aan de kust en zowat de meest noordelijke stad van Chili. Onze taxichauffeur vindt amper het adres waar we naartoe willen, tot Lobke hem vriendelijk maar kordaat vraagt terug naar de busterminal te rijden om een andere taxi te nemen. Het geheugen van de man kent een ware opleving en voor we het weten staan we voor de deur van het Sunny Days Hostel. De eigenaar Ross, nog steeds kiwi in hart en nieren, verwelkomt ons, toont ons de kamer en duwt ons dan richting zijn woonkamer waar zoals elke dag het ontbijt in volle gang is. Dit is zowat de beste verwelkoming die we ooit gehad hebben. We geraken meteen voluit aan de praat met ons hostel-genoten.
Arica verkennen is wederom een fluitje van een cent. We bussen naar het centrum, pikken onze fietsjes op, doen wat kleine inkopen en belanden ’s avonds in een gezellig Peruaans eethuisje. Geen grande chique maar wel héél lekker. Op aanraden van Ross fietsen we naar een strandje enkele kilometers verder, waar we ons even languit laten bakken und braden. De cocktails uit de beach bar zijn de beste Cuba Libre of Piña Colada ooit en ’s middags bakken de heren hamburgers voor ons. Helaas maakt een kudde tienermeisjes het strand onveilig en moet Bart al zijn aandacht bij het eten houden, kwestie van niet te morsen. We koken ’s avonds in onze hostel, al is koken niet het juiste woord. We snijden enkele kilo’s fruit in kleine stukjes en spelen dat allemaal lekker naar binnen, kwestie van de ongezonde leefgewoonten wat te counteren.
Onze laatste dag Arica spenderen we nog maar een keer op het strand, ter voorbereiding op enkele moeilijke dagen.
We starten onze trek richting de Boliviaanse grens met een stevig ontbijt. Ross blijkt onze route uit het hoofd te kennen, en weet als een ander wat ons te wachten staat. Gelukkig is vertrekken niet eens zo moeilijk. We starten op lange vlakke stukken, en heel de weg hebben we fijn asfalt onder de banden. Na een vijftigtal kilometer hebben we echter zowat 900 hoogtemeters afgewerkt. Het zicht op de aankomende klim doet ons besluiten te overnachten op een plaatselijke boerderij.

Dag twee is een zware klim van meer dan 2000 hoogtemeters over vijftig kilometer afstand. Al moet je die tweeduizend met een kilootje zout nemen. Om de zoveel tijd maakt de weg een serieuze dip naar beneden, waardoor je volkomen tot stilstand komt, zij het een tiental meter lager dan je aanvankelijk aan het fietsen was. Het is hàrd werken, en al loont het uitzicht de moeite, tegen de avond aan beginnen de beentjes traag te trappen. We belanden zoals Ross voorspelde bij Alexi en Andrea, twee rasechte hippies die zich ooit in de woestijn terugtrokken om hier sterren-excursies en voorlichting over hernieuwbare energie te geven. De rust zijn ze echter kwijtgeraakt, met lede ogen zagen ze het verkeer door de woestijn groeien van één truck per week tot een vijfhonderdtal per dag. De derde dag fietsen we richting Putre, een lief klein stadje. Het enige nadeel is at het vier kilometer bergafwaards ligt. We spenderen de volgende ochtend het eerste uurtje aan het naar boven duwen van de fietsen en het uitwisselen van vloeken in het Antwerps en West Vlaams.
Dag drie gaat van kwaad naar erger, de hoogtemeter klimt wéér als een baviaan in een iep en helaas worden wij ook getroffen door het verkeer. We arriveren bij de wegenwerken die zich de komende honderd kilometer doorheen het Nationale Park Lauca zullen ontwikkelen. Wat een idee, een autostrade doorheen een natuurpark aanleggen om het mijnverkeer vlotter te laten verlopen. Ook hier weer maken we os de bedenking dat er niet veel fietsreizigers meer langs deze weg zullen kunnen reizien in de toekomst. Voor ons is de weg één grote zand- en stofhaard, en we
moeten constant kat en muis spelen. Trucks die voorbijrijden werpen enorme stofwolken op waardoor de zichtbaarheid tot nul wordt herleid. Als de aardige truckers mekaar dan ook nog een keer willen voorbijsteken komen ze vaak recht op ons afgestormd en kunnen wij ons vege lijf proberen te redden. Na vijfentwintig kilometer en 800 hoogtemeters geven we er de brui aan. We zitten op 4300meter hoogte, ademen en inspanningen gaan moeilijk en de energie is niet meer je dat. We slaan ons tentje op aan een CONAF infopuntje, waar we nog kunnen relaxen in een warmwaterbron, met zicht op een kudde alpaca’s. ’s Nachts houden de trucks en de plaatselijke knaagdieren die onze broodvoorraad ontdekt hebben ons uit de slaap, zodat we met kleine oogjes verder fietsen. Voor de zoveelste keer lopen we de plaatselijke Getuigen van Jehova tegen het lijf. Brave mensen, en nu hebben we dus ook een Wachttoren in het Spaans!

De temperatuur begint dankzij de hoogte ook flink te zakken. We fietsen langs prachtige besneeuwde vulkanen. ’s Avonds zoeken we onderdak bij de Guarda Parque aan de Chileense grens. Zelden zo’n ongeïnteresseerd ambtenaar aan het werk gezien, en wij hebben de integrale DVD collectie van “De Collega’s”. De idioot begint zelfs te zeuren dat we geen Spaans spreken (“me llamo Bart motherfucker”) en vertikt het om de kachel aan te steken. We koken dan maar met onze slaapzak aan, en als meneer ’s ochtends niet op het appel verschijnt laten wij achter wat we billijk achten qua vergoeding, ver onder de gevraagde prijs.

Bij nul graden vertrekken we richting de Boliviaanse grens. Langs het geweldige Chungara meer en besneeuwde vulkanen kronkelt de weg zich lichtjes naar beneden. Wij zijn al lang vergeten dat we geen ontbijt namen en koude pootjes hebben. Hiervoor fietsen we verdorie! Doorheen de prachtige natuur, koud en zonnig, het kan niet op. Wanneer we een stoet vrachtwagens bereiken die staan aan te schuiven aan de grens fietsen wij er natuurlijk netjes langs, en vinden binnen de minuut transport naar La Paz. Wat zeggen ze allemaal over de Boliviaanse bussen? Voor ons klopte de uurregeling als een bus (meneer is weer grappig), en tegen de vroege avond zitten wij in een gezellig hotelletje in het midden van het mierennest dat La Paz heet.