dinsdag 17 april 2012

Copacabana - Puno - Cusco


Nog drie te gaan...
Vanuit Copacabana verlaten we Bolivië. We klimmen een eindje, al is het slechts een goede tien kilometer naar de grens. Wat ons wel opvalt is dat de mensen aanzienlijk vriendelijker worden naarmate we verder van Copacabana zijn. Of is het omdat we terug op de fiets  zitten? De Boliviaanse grenspost wordt zeer streng bewaakt, dus gaat Lobje met onze beide paspoorten naar binnen en krijgt alle stempeltjes zonder dat gringo Bart ook maar één keer zijn kop  moet laten zien. Idem aan de Peruaanse grenspost, waar enkele varkentjes ronddollen voor het douanekantoor. Welkom in Peru! Voor het eerst worden we ook daadwerkelijk aangesproken met “gringo”. Beetje vreemd dat overal waar je komt mensen luidkeels en enthousiast “GRINGO” roepen. Stel je voor dat wij in Borgerhout tegen al onze buren “MARROKAAN!” zouden beginnen roepen…toch een keer proberen als we terug thuis zijn.
Familie fietsers!
Na enkele kilometers merken we een stel reisfietsen aan de kant van de weg. Hier ontmoeten we Philippe, Sandrine, Cédric, Margaux, Léna en Nicolas. Deze geweldige fiets-familie trekt per fiets en tandem de hele wereld rond. We zullen mekaar de komende kilometers vaak terug zien. We lopen ook Judy uit de UK tegen het lijf, die die ochtend reeds 120km afgefietst had. Respect zeg!
De eerste nacht belanden we in het piepkleine Juli, dat enkele prachtige kerkjes bezit. Vriendelijke mensen hier, dus voelen we ons in Peru meteen op ons gemak.

Onderweg naar Puno kruisen we nogmaals onze Franse vrienden, en wanneer we nog een Duits echtpaar fietsers kruisen blijven we een uur staan babbelen. Een verbaasde Peruaan mag even fotograaf spelen om al dat fietsgeweld vast te leggen. Geweldig!
Als het op het einde van de dag begint te regenen lopen we eindelijk nog een keer wat fietsschade op. Bart’s voorderailleur draait spontaan een kwartslag na wat “chainsuck”, en wij weten zo 123 niet hoe we dat moeten oplossen. Gelukkig is er in Puno nog een vriendelijke fietsmecanicien die het allemaal even demonstreert. 


Vanuit Puno kan je enkele drijvende rieteilanden en hun bewoners bezoeken. De eilanden zelf zijn wel prachtig, maar voor de rest proberen de bewoners je vooral hun artisanale producten aan te smeren. Gelukkig is er op één van de eilandjes een bar met niet-artisanaal bier.
We verlaten Puno en hopen in een dag of vijf Cusco te bereiken. De gehele rit verloopt op een 3800 hoogtemeters en één col van 4600 meter, al zijn wij die klims gelukkig al goed gewoon. Het magnifiek Peruaans landschap ontvouwt zich kilometer na kilometer,  en wij zijn beter in vorm dan ooit tevoren. Gewoonweg genieten dus, kilometer na kilometer.  Als we na tachtig kilometer tussen de boerderijen beland zijn vragen we een boerinnetje of we mogen kamperen. De lieve dame wijst ons een droog plekje aan om onze tent op te zetten. Één van de boerderijhonden blijft op een metertje van ons zitten en  waakt de hele nacht naast onze tent. We koken een pasta, en net wanneer die op is beginnen de eerste regendruppels te vallen. Een stevig Peruaans onweer trekt over ons heen, maar na een uurtje is het gelukkig droog, ook binnenin de tent.
Tentje tussen de warmwater baden
De kilometers naar Ayavíri zijn ietsje lastiger, al is het een piekfijn klein dorpje. Normaal zou dit hét dorpje bij uitstek moeten zijn om Alpaca-truien en dergelijke op de kop te tikken, maar we vinden enkel “Made In Taiwan”-kledij. Na veel vergelijken vinden we gelukkig een betaalbare hostel in een zijstraat van het marktplein, waar we nog plek hebben om aan de fietsen te werken, want we hebben zowaar onze eerste spaak gebroken, jawel!
We vertrekken vroeg omdat er een trek van 80km op ons wacht waarbij we toch een pas van 4338meter hebben over te steken. De beloning op het einde bestaat uit een fantastisch complex van warmwaterbronnen. We betalen zes sol inkom en mogen gewoon onze tent opzetten tussen de baden. Geweldig toch! Ook hier regent het ’s nachts, dus dienen we elke ochtend de tent te laten drogen voor we verder trekken. Maar de dag verloopt weer geweldig, aangezien de meeste kilometers nu een stevige afdaling vormen. Tegen een gezapige dertig kilometer per uur laten we ons naar beneden zoeven.  We breken ons afstandsrecord die dag en haspelen zo maar eventjes 104km af! Naast de weg kronkelt een mooie rivier, dus slaan we aan de oever ons tentje op. Omdat Peru de klok nog maar eens een uur vroeger draait is het om zes uur al donker, en liggen wij er rond acht uur meestal al in. Zo geraakt zelfs Bart ’s ochtends om zes uur fris uit z’n slaapzak! 
Laatste kampeerplaats voor Cusco!
Onze laatste dosis Segafredo-koffie drinken we met zicht op de rivier en de bergen. Nu zijn we helaas aangewezen op slechte plaatselijke koffie. De Peruanen drinken voornamelijk instant-rommel.
De laatste 60 kilometer naar Cusco zijn ietsje steiler, en de vermoeidheid zit toch wel in de benen en de rugspieren.  Aankomen in Cusco is weer even wennen aan  het drukke verkeer dat ons telkens de stuipen op het lijf jaagt. We vinden gelukkig al snel een basic comfortabele hostel “La Estrellita” aan de rand van het historische stadscentrum.   Wij gaan voor een paar dagen platte rust, en volop genieten van deze prachtige stad.

donderdag 12 april 2012

La Paz - Copacabana

We end up in a somewhat rough neighborhood of La Paz. During the day the streets are swarmed by market stalls, which are mostly run by elderly obese ladies with a typical bowler hat. We have to crouch almost everywhere since we’re at least half a meter taller than most of the Bolivians. We stay at Hotel La Joya, a nice 70"s place with an immense bar and ballroom on the top floor, spacious rooms, an elevator, and most of all, only two guests, that’s us! Walking through the abandoned hotel has a bit of the Overlook Hotel in “The Shining”.
La Paz is a real ants nest. The surrounding hills are filled with little houses,
and the streets buzz with taxis, minibussen, and enough people to drive anyone crazy. Luckily we hear almost nothing when we close the door of our hotel room.
We explore a few neighborhoods on foot, which isn’t always that easy due to the altitude. And though the streetfood smells terrific, we have to watch out what we eat around here. After visiting the music instrument museum we head to Linares street to look for some guitar shops. Luckily Lobke has a good ear and is very patient, and after visiting only five shops and trying a dozen guitars Bart finally finds his backpacker guitar. Guess who went to bed smiling that evening.
The next day we go hunting for alpaca-whool clothing, but we only manage to find one shawl. When we grow tired of haggling we visit the coca museum. It could have been a bit more elaborate, but now at least we know the difference between chewing coca leaves, drinking coca cola and snorting cocaine. In the evening we spoil ourselves to a magnificent dinner at the fantastic restaurant “La Comedia”, and still the bill turns out pretty ok. We love Bolivia! Since it’s Semana Santa Bart translates the menu for the Americans at the next table. No, English doesn’t work here!





On Good Friday we leave La Paz by mini-bus. We store al luggage and the bikes on the roof. The bus gets packed with 20 passengers, though there is only room for 15 people. Needless to say these minibuses aren’t fit for two tall tangotravellers. When we reach the ferry we end up at the end of a long traffic jam. On Good Friday the whole country visits Copacabana to see the statue of the Virgin in the Cathedral. Our drivers decides to take a shortcut downhill and takes the bus off road. Scary! But the ferry is well on time and an hour later we reach crowded Copacabana. We made areservation at Hostal Sonia, but the nice lady deliberately overbooked her hostal, so we can pull up our tent on the roof and still pay 60 Bolivianos for that. We take our revenge by booking the net few nights in another hotel and writing a nice review on Hostal Sonia for Tripadvisor. We spend the rest of the weekend at Hotel La Cupula, in a room with a beautiful lakeside view and a great fireplace. The owner is a fantastic German guy with a passion for his hotel, and the restaurant on the top floor is not too bad either. Highly recommended!

On Saturday the traditional blessing of the cars and other vehicles takes place at the beach. We drive our fully packed bikes to the shore, buy flowers and petals to decorate our wheels, and wait for the priest to arrive. The good man, cowboy hat and all, gets dragged from side to side to bless the long line of cars, but when he takes sight of our bikes he heads straight for us. He drenches us and our bikes in holy water whilst saying a blessing. We just love taking part in this fantastic Bolivian tradition. After a very short personal chat he gets dragged to the next vehicle. The Bolivians really react very warm to the two gringos on bikes. A friendly lady explains the rituals to us, and helps us blessing the bike by showering them with petals.
On Sunday we don’t see the easter bunny, so we take a boat to the Isla del Sol. Whilst waiting to leave, Pierre and Meriem, our friends from Salar de Uyuni, turn up to take the same boat. We end up walking down the island together. We have a little trouble finding a place to sleep, but finally we find a family that has two spare rooms and can cook us a meager supper. In the morning we quickly walk to the pier and leave Isla del Sol. Neither of us was too fond of the way the inhabitants treat tourists as money-bags. We would recommend Isla del Sol for the walks, but you really don’t need to spend the night there.
Our last hours in Copacabana our spend eating out with our friends, soaking up the sun, drinking Judas beer and looking for Lola, she was apparently a showgirl?

für den flamingen das selbste

We belanden in een ietwat ruige buurt van La Paz. Overdag stikt de straat van de marktkraampjes, die meestal gerund worden door oudere obese dametjes met een bolhoed op hun kop. Het is voor ons overal bukken geblazen, we steken hier werkelijk een halve meter boven iedereen uit. Hotel La Joya waar we verblijven is een mooi oud hotel, met een immense bar en balzaal, grote kamers, lift, en vooral, slechts twéé gasten, wijzelf! Door de verlaten gangen van het hotel wandelen geeft je het gevoel dat je in ‘The Shining’ rondloopt.
La Paz is een echt mierennest. De omringende bergflanken staan werkelijk propvol gebouwd, en de drukte op straat van taxi's, minibussen en mensen is om gek van te worden. Wanneer we deur van onze hotelkamer sluiten blijft het lawaai gelukkig buiten.

We verkennen enkele buurten te voet, maar dankzij de hoogte is dat niet altijd even evident. En al ruikt het eten dat op straat verkocht wordt nog zo lekker, we moeten oppassen wat we hier naar binnen spelen. Na ons bezoek aan het muziekinstrumentenmuseum gaan we richting de toeristenbuurt in Calle Linares waar heel wat gitaarwinkeltjes zijn. Gelukkig heeft Lobke veel geduld en een goed oor, en na vijf winkels en een tiental gitaren kan Bart eindelijk zijn backpacker-gitaar op de kop tikken. Die avond gaat er eentje met een brede glimlach slapen. De volgende dag gaan we shoppen voor alpacaspulletjes, al blijft de opbrengst bij slechts één sjaal. Wanneer het afdingen ons de oren uitkomt bezoeken we het coca-museum.  De opzet kon misschien beter, maar nu kennen we wel de  nuances tussen coca kauwen, coca-cola drinken en cocaïne snuiven. 's Avonds laten we ons eens culinair verwenen in het fantastische restaurant 'La Comedia', voor geen geld. We love Bolivia! Aangezien het Semana Santa is helpt Bart onze Amerikaanse buren (voor de zoveelste keer) bij het vertalen van het menu. 
Op Goede Vrijdag verlaten we La Paz, per minibus. Alle bagage gaat het dak op, inclusief de fietsen. Het busje wordt volgeladen met 20 man, al zijn er slechts 15 zitplaatsen, die dan nog eens niet berekend zijn op twee lange tangoreizigers. Wanneer we aan de veerboot komen, is er een file van jewelste. Op Goede Vrijdag gaat iedereen op bedevaart naar Copacabane om de kathedraal en het beeld van El Viergen te bezoeken.Onze lieve chauffeur beslist een shortcut te nemen, verticaal de berg af! Offroad! Met de ogen en billen dichtgeknepen laten we onze langs de klif naar beneden rijden. Echt griezelig! De overzet gaat gelukkig vlot en na nog een uurtje rijden we Copacabana binnen. Het avontuur is echter nog niet gedaan. Wanneer we aan de hostel komen, blijkt Doña Sonia geen kamer voor ons te hebben, ondanks we een reservatie hadden. Ze beschuldigt ons ervan te laat te zijn, maar al snel blijkt dat ze gewoon kamers overboekt had. Gelukkig hebben we een tent en kunnen we de nacht op het dakterras doorbrengen. De lieve dame krijgt van ons een mooie commentaar op Tripadvisor! Gelukkig hebben wij een hotel gevonden dat gerund wordt door een sympathieke Duitser. Onze nieuwe kamer geeft uit op Lake Titicaca, en is voorzien van een fijn haardvuur. Doorbovenop hebben we zowat het best restaurant van het dorp boven ons op de eerste verdieping.

We treffen niet alleen de paasfeesten rond de kathedraal, zaterdagochtend vindt hier ook de zegening van de voertuigen plaats. We rollen onze volgeladen fietsjes naar het strand, kopen bloemen om naar goede Boliviaanse traditie ons stalen ros te versieren, en wachten de komst van de pastoor af. De brave man, voorzien van emmertje heilig water, kwispel en cowboyhoed wordt door de ongeduldige massa heen en weer getrokken, maar kiest resoluut voor onze fietsen die tussen de lange rijen auto’s staan opgesteld. Meneer pastoor wandelt er duchtig zegenend rond, spreekt enkele mooie wensen uit, geeft ons allebei een duchtige kwak heilig water om de oren, en wordt dan richting het volgende voertuig getrokken. Samen met een Boliviaanse dame strooien we bloemblaadjes over onze fietsjes terwijl we ze een goede reis wensen. Misschien hadden we beter gewoon onze ketting gesmeerd, maar we vonden het fantastisch om deel uit te maken van deze Boliviaanse traditie.
Wanneer we zondag (zalik paeschen en petanquet foor te ploemen) op de vertrekkensklare boot richting Isla del Sol zitten komen zowaar Pierre en Meriem doodleuk de kade opgewandeld. Het weerzien met onze vrienden uit de Salar de Uyun is weer geweldig, en samen wandelen we het hele eiland af. De Inca-ruïnes daar worden schaamteloos gecommercialiseerd, en logement is er niet echt van goede kwaliteit. Toch, met onze vrienden erbij kan de lol niet op, en we vinden na lang zoeken in het donker gelukkig nog een slaapplaats en schamel avondeten.
We verlaten ’s ochtends het eiland maar al te graag, de mentaliteit van de eilandbewoners die toeristen als geldautomaten beschauwen bevalt ons niet echt. We zouden Isla del Sol niet snel aanbevelen, tenzij als ééndagstrip.De laatste uren Copacabana spenderen we aan een etentje op de markt waar je voor een habbekrats forel kan krijgen, en aan een beetje zonnen en relaxen. We hopen Lola met de pluimen in haar haar tegen te komen.

donderdag 5 april 2012

Biking Arica - Putre - La Paz

After an unhealthy ride on the night bus we arrive in Arica, a fine pearl by the coast, and the most northern city of Chile. Our taxi driver can't find our hostel until Lobke asks him to return us to the bus terminal to find another taxi. The man's memory flourishes instantly and before we know it we end up at the doorstep of Sunny Day Hostel. Ross, a true kiwi, welcomes us and shows us to our room. After that he pushes us towards his private dining room to have breakfast with the other guests. This is by far the warmest welcome we ever had. We start talking to everybody immediately. Especially the couple from Germany who are travelling by motorbike poke my eyes out.
Ross recommends us a small beach only two kilometers from our hostel, so we take our bikes out. We find the perfect spot for baking our zebra white bodies in the sun. The local beach bar makes the best Cuba Libres and Pina Coladas, and serves hamburgers in the afternoon. Unfortunally a pack of teenage girls invade the beach. Bart has a hard time not to spill his drink.
In the evening we cook dinner in our hostel, although “cooking” is a bit farfetched. We slice and dice some fruits to a delicious cocktail to counter all our bad eating habits of the last few days. Our last day in Arica is also spend, you guessed it, at the beach with a cocktail. Just charging the batteries for a few days of hardship.
We prepare ourselves for our trip towards the Bolivian border with a good breakfast. Ross seems to know our route very well and makes a few predictions on what we will encounter. Luckily the way out of Arica ain’t that hard. The road starts with long flat parts and a fine asphalt to support our wheels. After 50 kilometers we climbed almost 900meters high. The view of the hills in front of us makes us decide to spend the night at a local farm.

Our second day is a day of hardship, where we concur 2000 altitude meters in fifty kilometers. Although you have to rethink those 2000 altitude meters, since the road tends to take a steep dip every few kilometers which bring you to a complete stop, only fifteen meters lower than where you eventually were. As Ross predicted we end up at Alexi and Andrea’s farm. These two genuine hippies went to live in the desert years ago, and started their star-gazing excursions and information on renewable energy. They saw mining traffic in the desert grow from one truck a week to five hundred trucks a day. So much for silence.
We reach Putre the day after that. A pretty little town. The only bad thing is that it’s located four kilometers of a steep downhill. The next morning we spend an hour pushing up our bikes and swapping curses. And then things get worse. The altitude climbs as a baboon up a tree, and we also get struck by traffic. We arrive at some road works that will continue all the way into Bolivia. What a great idea to pull up a highway through a National Reserve to benefit the mining traffic. We believe we’ll be the last bike travelers who get the chance to cross this road before the traffic gets insane. The road in front of us already turned into a heap of dust and sand. We’re doomed to play cat and mouse with the trucks, which create huge sand clouds when passing us. When these fine truckers start overtaking each other at blind curbs we have to save our mortal asses of the road. After twenty five kilometers and 800 altitude meters (we’re at 4300 meters now!) we call it a day. Breathing and any physical action require much energy, which we don’t seem to have. We pull up our tent at a CONAF refuge, and take a relaxing bath in a hot spring. The alpaca’s are just everywhere. At night the noise from the trucks and the mice that have discovered our bread supplies keep us awake. We have to cycle on without any much sleep. For the millionth time we run into a bunch of Jehovah’s witnesses. Now we learned how to choose the right God in Spanish!
 
Due to the altitude the temperature drops firmly. We drive along beautiful snow covered volcanoes. In the evening we seek shelter at another Guarda Parque refuge. We never met a less energetic person on our whole trip. (and we’ve seen The Office….twice!) The idiot starts nagging we don’t speak Spanish (duh?) and even refuses to help us light the woodstove. We solve it by walking around in our sleeping bags. When the not-so-friendly-person doesn’t show up in the morning we leave the money we owe him on the table….at least, the amount we find suitable for horse brutality instead of hospitality. The temperature is down to zero when we continue towards the Bolivian border. 
We drive along the shore of the beautiful Chungara lake with snow covered volcanoes everywhere. We already forgot we didn’t have breakfast and our hand and feet are freezing cold. This is why we’re biking! Alone on the road in this tremendous landscape, freezing cold and soaking up the morning sun, could we ask for more? When we reach a long line of trucks at the border we pass them within a few minutes. By the time our passports are stamped we found a ride to La Paz. What do they say about Bolivian busses? Ours is just in time, and in the early evening we’re relaxing in our hotel in the heart of the ants nest called La Paz.

Pour les flamands la même
 

Na een ongezellige nachtbus (lees: geen voetsteun en de steward van dienst was zowat het evenbeeld van een Mechelse cafévoetbalploegmongool) bereiken we Arica, parel aan de kust en zowat de meest noordelijke stad van Chili. Onze taxichauffeur vindt amper het adres waar we naartoe willen, tot Lobke hem vriendelijk maar kordaat vraagt terug naar de busterminal te rijden om een andere taxi te nemen. Het geheugen van de man kent een ware opleving en voor we het weten staan we voor de deur van het Sunny Days Hostel. De eigenaar Ross, nog steeds kiwi in hart en nieren, verwelkomt ons, toont ons de kamer en duwt ons dan richting zijn woonkamer waar zoals elke dag het ontbijt in volle gang is. Dit is zowat de beste verwelkoming die we ooit gehad hebben. We geraken meteen voluit aan de praat met ons hostel-genoten.
Arica verkennen is wederom een fluitje van een cent. We bussen naar het centrum, pikken onze fietsjes op, doen wat kleine inkopen en belanden ’s avonds in een gezellig Peruaans eethuisje. Geen grande chique maar wel héél lekker. Op aanraden van Ross fietsen we naar een strandje enkele kilometers verder, waar we ons even languit laten bakken und braden. De cocktails uit de beach bar zijn de beste Cuba Libre of Piña Colada ooit en ’s middags bakken de heren hamburgers voor ons. Helaas maakt een kudde tienermeisjes het strand onveilig en moet Bart al zijn aandacht bij het eten houden, kwestie van niet te morsen. We koken ’s avonds in onze hostel, al is koken niet het juiste woord. We snijden enkele kilo’s fruit in kleine stukjes en spelen dat allemaal lekker naar binnen, kwestie van de ongezonde leefgewoonten wat te counteren.
Onze laatste dag Arica spenderen we nog maar een keer op het strand, ter voorbereiding op enkele moeilijke dagen.
We starten onze trek richting de Boliviaanse grens met een stevig ontbijt. Ross blijkt onze route uit het hoofd te kennen, en weet als een ander wat ons te wachten staat. Gelukkig is vertrekken niet eens zo moeilijk. We starten op lange vlakke stukken, en heel de weg hebben we fijn asfalt onder de banden. Na een vijftigtal kilometer hebben we echter zowat 900 hoogtemeters afgewerkt. Het zicht op de aankomende klim doet ons besluiten te overnachten op een plaatselijke boerderij.
Dag twee is een zware klim van meer dan 2000 hoogtemeters over vijftig kilometer afstand. Al moet je die tweeduizend met een kilootje zout nemen. Om de zoveel tijd maakt de weg een serieuze dip naar beneden, waardoor je volkomen tot stilstand komt, zij het een tiental meter lager dan je aanvankelijk aan het fietsen was. Het is hàrd werken, en al loont het uitzicht de moeite, tegen de avond aan beginnen de beentjes traag te trappen. We belanden zoals Ross voorspelde bij Alexi en Andrea, twee rasechte hippies die zich ooit in de woestijn terugtrokken om hier sterren-excursies en voorlichting over hernieuwbare energie te geven. De rust zijn ze echter kwijtgeraakt, met lede ogen zagen ze het verkeer door de woestijn groeien van één truck per week tot een vijfhonderdtal per dag. De derde dag fietsen we richting Putre, een lief klein stadje. Het enige nadeel is at het vier kilometer bergafwaards ligt. We spenderen de volgende ochtend het eerste uurtje aan het naar boven duwen van de fietsen en het uitwisselen van vloeken in het Antwerps en West Vlaams.
Dag drie gaat van kwaad naar erger, de hoogtemeter klimt wéér als een baviaan in een iep en helaas worden wij ook getroffen door het verkeer. We arriveren bij de wegenwerken die zich de komende honderd kilometer doorheen het Nationale Park Lauca zullen ontwikkelen. Wat een idee, een autostrade doorheen een natuurpark aanleggen om het mijnverkeer vlotter te laten verlopen. Ook hier weer maken we os de bedenking dat er niet veel fietsreizigers meer langs deze weg zullen kunnen reizien in de toekomst. Voor ons is de weg één grote zand- en stofhaard, en we  moeten constant kat en muis spelen. Trucks die voorbijrijden werpen enorme stofwolken op waardoor de zichtbaarheid tot nul wordt herleid. Als de aardige truckers mekaar dan ook nog een keer willen voorbijsteken komen ze vaak recht op ons afgestormd en kunnen wij ons vege lijf proberen te redden. Na vijfentwintig kilometer en 800 hoogtemeters geven we er de brui aan. We zitten op 4300meter hoogte, ademen en inspanningen gaan moeilijk en de energie is niet meer je dat. We slaan ons tentje op aan een CONAF infopuntje, waar we nog kunnen relaxen in een warmwaterbron, met zicht op een kudde alpaca’s. ’s Nachts houden de trucks en de plaatselijke knaagdieren die onze broodvoorraad ontdekt hebben ons uit de slaap, zodat we met kleine oogjes verder fietsen. Voor de zoveelste keer lopen we de plaatselijke Getuigen van Jehova tegen het lijf. Brave mensen, en nu hebben we dus ook een Wachttoren in het Spaans!
De temperatuur begint dankzij de hoogte ook flink te zakken. We fietsen langs prachtige besneeuwde vulkanen. ’s Avonds zoeken we onderdak bij de Guarda Parque aan de Chileense grens. Zelden zo’n ongeïnteresseerd ambtenaar aan het werk gezien, en wij hebben de integrale DVD collectie van “De Collega’s”. De idioot begint zelfs te zeuren dat we geen Spaans spreken (“me llamo Bart motherfucker”) en vertikt het om de kachel aan te steken. We koken dan maar met onze slaapzak aan, en als meneer ’s ochtends niet op het appel verschijnt laten wij achter wat we billijk achten qua vergoeding, ver onder de gevraagde prijs.
Bij nul graden vertrekken we richting de Boliviaanse grens. Langs het geweldige Chungara meer en besneeuwde vulkanen kronkelt de weg zich lichtjes naar beneden. Wij zijn al lang vergeten dat we geen ontbijt namen en koude pootjes hebben. Hiervoor fietsen we verdorie! Doorheen de prachtige natuur, koud en zonnig, het kan niet op. Wanneer we een stoet vrachtwagens bereiken die staan aan te schuiven aan de grens fietsen wij er natuurlijk netjes langs, en vinden binnen de minuut transport naar La Paz. Wat zeggen ze allemaal over de Boliviaanse bussen? Voor ons klopte de uurregeling als een bus (meneer is weer grappig), en tegen de vroege avond zitten wij in een gezellig hotelletje in het midden van het mierennest dat La Paz heet.